Wanneer gunnen we een volk het recht op een thuis?
Het voortdurende conflict en de eindeloze discussies over land en identiteit zette mij aan het denken. Onlangs werd mij een stukje geboorterecht ontnomen - een klein lapje land, misschien nauwelijks zichtbaar op een kaart, maar van onschatbare waarde voor wie er wortels heeft. Hoe moeilijk kan het zijn om elkaar levensruimte te geven? Waarom blijft het verlangen van sommige volkeren om een eigen staat te hebben zo vaak onopgelost?
Over de hele wereld bestaan er talloze volkeren zonder eigen soevereine staat die vasthouden aan hun identiteit en autonomie. Neem bijvoorbeeld de Koerden, verspreid over Turkije, Syrië, Irak en Iran, die al decennialang worstelen met politieke onderdrukking en conflicten, maar sterk vasthouden aan hun droom van een eigen Koerdische staat. Dit roept herinneringen op aan het voormalige Joegoslavië, waar etnische groepen vochten om hun eigen landen te vormen, met langdurige en pijnlijke gevolgen.
Toch zijn er ook voorbeelden van volkeren die er wél in slaagden hun eigen onafhankelijke staat te vestigen. Deze successen zijn zeldzaam, maar des te betekenisvoller. Noorwegen wist zich in 1905 op vreedzame wijze los te maken van Zweden, na bijna een eeuw unie. De breuk verliep ordelijk, met een referendum, zonder bloedvergieten. Ook de "fluwelen scheiding" van Tsjechoslowakije in 1993 - waaruit Tsjechië en Slowakije ontstonden - toont hoe een volkerenkwestie zonder geweld kon worden opgelost, zelfs met culturele verschillen aan weerszijden.
Ierland is een ander voorbeeld. Na een lange, pijnlijke strijd verwierf het in 1922 gedeeltelijke onafhankelijkheid van het Verenigd Koninkrijk als de Ierse Vrijstaat, met Noord-Ierland als uitzondering. Later zou dit leiden tot volledige soevereiniteit.
Israël werd in 1948 uitgeroepen als Joodse staat, na een lange periode van diaspora en zionistische mobilisatie. De oprichting kwam tot stand onder het Britse Mandaat in Palestina en het VN-verdelingsplan dat voorzag in twee staten: één Joods en één Palestijns. Alleen de Joodse staat werd gerealiseerd. Wat volgde was een oorlog, een massale vlucht of verdrijving van Palestijnen, en een langdurig conflict dat tot op heden voortduurt. Voor het Joodse volk betekende de stichting een historisch keerpunt; voor de Palestijnen begon daarmee een blijvend gevoel van verlies. Twee volkeren, één grondgebied — en een staat die daardoor zowel symbool werd van thuiskomst als van ontheemding.
De onafhankelijkheid van India en Pakistan in 1947 markeerde een ander kantelpunt. Brits-Indië werd op religieuze lijnen gesplitst, met enorme volksverhuizingen en geweld tot gevolg, maar met als eindresultaat twee nieuwe staten die nog altijd bestaan. In Afrika verkreeg Eritrea zijn onafhankelijkheid van Ethiopië in 1993, na jarenlange oorlog en onderdrukking. En in Zuidoost-Azië werd Oost-Timor na een lange Indonesische bezetting uiteindelijk een zelfstandige staat in 2002, geholpen door internationale bemiddeling. Ten slotte werd in 2011 Zuid-Soedan via een referendum afgescheiden van Soedan, als resultaat van een decennialange burgeroorlog — al blijft het land helaas zeer kwetsbaar door interne spanningen en etnische rivaliteiten.
Naast deze erkende voorbeelden zijn er ook minder bekende en niet-erkende pogingen tot zelfbeschikking. De Republiek der Zuid-Molukken (RMS) is daar een schrijnend voorbeeld van. In 1950 riepen Molukse militairen en burgers hun onafhankelijkheid uit, los van Indonesië, met de wens een eigen soevereine staat te vestigen. Nederland had de Molukkers, die als KNIL-militairen hadden gediend, tijdens de overdracht van soevereiniteit aan Indonesië beloofd dat zij hun eigen autonomie zouden krijgen. Toen die belofte niet werd nagekomen en de Molukken onderdeel bleven van Indonesië zonder zelfbestuur, voelde deze gemeenschap zich verraden. Hoewel de RMS nooit internationale erkenning kreeg, leeft de Molukse identiteit en het streven naar onafhankelijkheid nog steeds voort, vooral binnen de Molukse diaspora. De geschiedenis van de RMS illustreert hoe diep het verlangen naar zelfbeschikking kan zijn, zelfs bij relatief kleine en politiek kwetsbare groepen, en hoe pijnlijke teleurstellingen kunnen voortkomen uit gebroken beloften.
Een bijzonder geval binnen dit thema is dat van de Roma en Sinti, volkeren zonder eigen staat die door heel Europa verspreid leven. Anders dan veel andere groepen streven zij doorgaans niet naar een territoriale afscheiding of een eigen natiestaat. Hun identiteit is historisch niet verbonden aan één geografische plek, maar aan gedeelde cultuur, taalvarianten en een vaak nomadische levenswijze. In plaats van een onafhankelijke staat vragen Roma en Sinti vooral om culturele erkenning, bescherming tegen discriminatie, en gelijke toegang tot onderwijs, werk en huisvesting binnen de landen waar zij verblijven. Er zijn wel symbolische voorstellen geweest voor een zogenaamde "staat" van Romanistan, maar die vonden nauwelijks weerklank binnen de gemeenschap zelf. Juist het ontbreken van een klassieke nationalistische claim maakt hun positie zo kwetsbaar: een volk zonder vaste grond onder de voeten, dat nog altijd vecht voor bestaansrecht - niet door afscheiding, maar door inclusie.
Maar wat bepaalt nu of een volk erkenning en een eigen staat krijgt, of juist niet? Het antwoord ligt in een complex samenspel van factoren. Ten eerste speelt politieke macht en internationale steun een grote rol. Volkeren die bondgenoten hebben onder invloedrijke staten, hebben vaak meer kans op erkenning. De steun van wereldmachten kan doorslaggevend zijn, zoals bij Zuid-Soedan. Kleinere volkeren zonder zulke bondgenoten blijven vaak in de marge.
Daarnaast speelt de economische en strategische waarde van het gebied mee. Gebieden met belangrijke natuurlijke hulpbronnen of een gunstige ligging krijgen meer internationale aandacht. Dit kan zowel leiden tot steun voor onafhankelijkheid als tot verzet, afhankelijk van geopolitieke belangen.
Historische aanspraken en culturele continuïteit zijn eveneens van belang. Volkeren die al lang verbonden zijn met een bepaald gebied en een herkenbare identiteit bezitten, maken sterker aanspraak op zelfbestuur. Toch is dit geen garantie, want andere belangen kunnen deze aanspraken overschaduwen.
Ook de interne samenhang van een volk is cruciaal. Volkeren die goed georganiseerd zijn en een duidelijke leiding hebben, kunnen hun zaak krachtiger verdedigen op het internationale toneel. Daarentegen verzwakt interne verdeeldheid hun positie.
Niet te vergeten is de houding van de moederstaat. Sommige landen zijn bereid autonomie toe te staan of zelfs onafhankelijkheid te accepteren, terwijl anderen hard optreden om hun territorium te behouden. Dit kan leiden tot gewelddadige conflicten die internationale bemiddeling vereisen.
Tot slot speelt het internationaal recht een ingewikkelde rol. Het recht op zelfbeschikking van volkeren staat soms haaks op het principe van territoriale integriteit van staten, waardoor erkenning van nieuwe staten een politieke en juridische strijd wordt.
Het is deze complexe mix die bepaalt waarom sommige volkeren een eigen staat krijgen en anderen niet, ondanks soms even sterke historische en culturele rechten. Uiteindelijk gaat het niet alleen om grenzen op een kaart, maar om het gevoel ergens te mogen bestaan. Wat me bij al deze verhalen blijft fascineren, is hoe fundamenteel het verlangen is om ergens bij te horen - om niet steeds te hoeven uitleggen waarom je er bent. Zelf ervoer ik hoe snel iets wat ooit vanzelfsprekend leek, ineens buiten bereik ligt. Een klein stukje grond, niets groots, maar het was van mij. Nu moet ik een hotel boeken als ik terug wil. Ik ben een passant geworden op de plek waar ik ooit thuishoorde. Misschien draait het daar uiteindelijk allemaal om: niet om macht of grenzen, maar om de simpele vraag wie ergens mag zijn. En hoe vaak dat, tegen beter weten in, toch wordt ontzegd.